Veelschrijver Dijkshoorn is alleen een held op papier: ‘Die Mandela had het makkelijk’

Columnist Nico Dijkshoorn maakte zijn debuut in 1999 op internet, maar inmiddels verschijnen zijn stukken ook op papier en levert hij teksten aan tv-programma’s.

Je schrijft columns voor onder andere de Volkskrant en Nu.nl, artikelen voor talloze tijschriften en teksten voor de tv-programma’s ‘Dit was het Nieuws’ en Draadstaal. Heb je nog wel tijd om te slapen?

‘Ja hoor, ik kan heel snel schrijven. Samen met een paar andere schrijvers heb ik in vier jaar tijd vijfhonderd afleveringen van Café De Wereld geschreven. Een waanzinnige productie. Ik ga niet lekker driekwart jaar in Sevilla zitten om aan een boek te werken.’

Ondertussen is je eerste boek wel verschenen.

‘Ja, het GeenStijl Winterboek . Dat kostte me twee weken. En het is best een grappig boek geworden. Met een korte handleiding wintersport bijvoorbeeld. En het hoofdstuk: hoe slacht ik een gnoe? Er staan ook handige zinnen in voor als je met arme mensen aan tafel zit. Bijvoorbeeld: ‘Mijn wieldop is net zo duur als jullie auto, leuk hè?’ Of: ‘Die Mandela had makkelijk lullen’. Dat levert mimimaal vijftien minuten gespreksstof op.’

Je bent in 1999 begonnen met het schrijven van columns over Big Brother. Je viel vooral op door je aparte schrijfstijl.

‘Ja, die was volkomen hysterisch, met zeventig associaties per stuk. Dat is in de loop van de jaren wel iets minder geworden. Alhoewel, bij Nu.nl gooi ik af en toe weer ouderwets de beuk erin. De meeste mensen die daar reageren hebben geen benul van het concept column. Die denken dat je alles echt meent. Dus als Willem-Alexander gaat jagen, schrijf ik dat die patrijzen nutteloze beesten zijn die er gewoon om vragen om afgeschoten te worden. Ik krijg minstens één keer per week een e-mail van iemand die me in stukken wil hakken.’

Lezers vinden je geweldig of ze verafschuwen je.

‘Ja, op GeenStijl bijvoorbeeld ben ik een volkomen wezensvreemd element. De lezers willen spannende dingen lezen, over steekpartijen, en dan kom ik ze lastigvallen met een audiocolumn dat ik mijn ijskast heb gereviseerd of dat ik zojuist een dwerg-reiger heb zien overvliegen. Enorme woedeaanvallen onder mijn bijdragen zijn het gevolg.’

Heb je nooit gebrek aan inspiratie?

‘Nee, ik wind me voortdurend op. Ben ik in de nieuwe Amsterdamse bibliotheek bij het Centraal Station en dan loop ik te koken. Over dat gebouw is lang nagedacht, daar zijn professionele mensen jaren mee bezig geweest: met de inrichting, met de huisstijl. En dan kom je er een paar weken na de opening en dan heeft een of andere lulhannes bedacht dat de romans toch niet duidelijk genoeg staan aangegeven. Zo iemand plakt dan op de zijkant van de kast een vel papier met de tekst ‘A t/m C’. Dat papiertje hangt schuin en met de huisstijl heeft het geen reet meer te maken. Onbegrijpelijk!’ Je zit hier toch heel rustig. ‘Vrienden van me herkennen die woede in mijn stukken wel. Ik zit altijd te oreren: die vind ik een klootzak, dat deugt niet. Maar als er bij de slager twaalf mensen voordringen, laat ik dat gewoon gebeuren. Ik ben een redelijk verlegen, rustige jongen. Vooral in mijn stukken ben ik een enorme held.’

Dit artikel verscheen in dagblad De Pers.