Webwereld bestaat tien jaar. Redacteur Maarten Reijnders kijkt terug op tien jaar online publicaties.
Al zo lang ik me kan herinneren, maak ik krantjes. In mijn jeugd – opa vertelt – was het maken van een blaadje geen sinecure. Opmaken deed je destijds nog met een schaar en een pot lijm. Het verveelvoudigen ging doorgaans via een kopieermachine, die standaard halverwege het werk vastliep.
Het ergste was de verspreiding. De klassenkrant die ik tijdens mijn middelbare-schooltijd maakte, leverde de minste problemen op. De krant (oplage: 1) werd gewoon tijdens de les doorgegeven. Heel anders ging het bij het tijdschrift over strips dat ik aan het eind van mijn middelbare-schooltijd maakte. Om dat te slijten, trok ik met twee klasgenoten door Nederland. Met een tienertoer alle stripwinkels af. Verder dan het eerste nummer is het blad met de welluidende naam ‘Duizend Bommen en Granaten’ nooit gekomen.
Het maken van een krantje was, kortom, jarenlang een vorm van zelfkastijding. Toch waren er duizenden mensen die hun eigen tijdschriften in elkaar knutselden: krakers (Bluf!), studenten (Propria Cures), libertariërs (Reactie), striptekenaars (De Stripper) en zonderlinge figuren (The Daily Invisible). Zelfs de oprichters van XS4ALL hadden een eigen blad: Hack-tic. Wie in die tijd bij het Amsterdamse Atheneum Nieuwspoort langsging, zag de schappen vol liggen met eenmansuitgaven.
In 1994 maakte ik voor het eerst kennis met internet, en hoewel ik ook toen al allesbehalve een visionair was, wist ik meteen dat het net een zegen was voor elke blaadjesmaker. Alle problemen waren in één klap opgelost. Zorgen over de verveelvoudiging en verspreiding behoorden tot het verleden. Het uitgeven van een eigen publicatie werd stukken goedkoper. Zelfs de lay-out kon nu worden gedaan zonder schaar en lijm.
Ik greep de nieuwe mogelijkheden met beide handen aan. Dankzij internet was het mogelijk om lezers te krijgen die ik daarvoor onmogelijk had kunnen bereiken. Mijn eerste e-zine, Emmers Stripnieuwsbrief, had binnen een mum van tijd meer dan vijfhonderd abonnees. En SmallZine, de tweede online publicatie waarbij ik betrokken was, had op zijn hoogtepunt meer dan dertigduizend abonnees: een aantal dat in de ‘papieren wereld’ alleen is weggelegd voor professionele uitgevers.
Jong en naïef als ik halverwege de jaren negentig was, beschouwde ik de mogelijkheid voor internetgebruikers om op een wereldwijd podium te klimmen en hun mening te verkondigen, als de doodsteek voor elke vorm van (overheids)censuur. Wereldvrede en de ineenstorting van alle dictatoriale regimes zouden slechts een kwestie van tijd zijn.
De realiteit bleek weerbarstiger. De inwoners van Israël en Palestina treffen elkaar wel op internet, maar gaan daar vaak net zo goed op de vuist als in het echte leven. En in China zitten dan wel hele volksstammen dag in dag uit in internetcafés, maar in plaats van een revolutie te beramen, houden zij zich voornamelijk onledig met gamen en chatten.
Internet mag dan nog niet overal vrede en democratie hebben gebracht, dictaturen hebben het wel degelijk moeilijk met de vrije stroom aan informatie die internet biedt. Zie de pogingen van landen als China en Iran om internet te reguleren.
Het nieuws is voor de machthebbers vandaag de dag veel moeilijker te controleren. Toen in 1986 uit de kerncentrale Tsjernobyl radioactief stof ontsnapte, hielden de Sovjet-autoriteiten de ramp dagenlang geheim. Dankzij internet is het nu ondenkbaar dat een ramp van dergelijke omvang opnieuw zolang verborgen kan blijven.
Theo van Gogh schreef in 1998 in een bijdrage voor het online magazine Shift: “Ik geloof, tegen beter weten in, dat de vrije uitwisseling van gedachten het enige is dat ons onderscheidt van de fascistische jungle. De vrijheid op internet kan dan ook niet groot genoeg zijn, incluis kinderpornografen en Holocaust-ontkenners; zie uw vijand recht in de ogen.”
Van Gogh heeft zijn zin gekregen: pogingen om internet aan banden te leggen, zijn de laatste jaren weinig succesvol gebleken. De politie pakt met enige regelmaat een bende kinderpornografen op, maar Holocaust-ontkenners en andere extreemrechtse warhoofden kunnen over het algemeen redelijk ongehinderd hun gang gaan op internet. Hetzelfde geldt voor moslimextremisten die geweld prediken.
Des te vreemder is het dat er in Nederland de laatste tijd zo wordt gelamenteerd over de vermeende teloorgang van het vrije woord. Het is waar: door de toenemende bedreigingen (per e-mail en op webfora) en de moorden op Fortuyn en Van Gogh zijn er ‘opinieleiders’ die zich terugtrekken uit het publieke debat of voorzichtiger zijn met het geven van hun mening.
Maar dankzij internet kunnen we veel eenvoudiger dan ooit tevoren kennisnemen van een rijk geschakeerd palet aan meningen, zielenroerselen en feiten. Veel rijker dan de traditionele massamedia (radio, tv en krant) kunnen bieden. De miljoenen weblogs zijn daar het tastbare bewijs van. Internet heeft een stem gegeven aan mensen die vroeger met hun verhalen niet verder kwamen dan hun vriendenkring of borreltafel.
Dat heeft ons behalve wat narigheid ook bijzonder veel moois gebracht. Zonder internet geen Alt0169.com, geen Tonie.net, geen Daily Planet, geen Cam@Home, geen Escape, geen Schlijper.nl, geen Han Hoogerbrugge, geen Bassie & Adriaan-raps en geen Merel Roze.
Toch mis ik het papier af en toe wel. Ik ben niet de enige. Luna die met haar weblog Maanisch.com dagelijks zo’n duizend bezoekers trekt, gaf onlangs een papieren zine uit. Oplage: twintig. Soms is een klein publiek wel zo leuk.