Verloren de Nederlandse media na 11 september hun hoofd en werden er daarom te weinig kritische vragen gesteld over de Irak-oorlog? Volgens Maarten van Rossem wel. “Ik was door mijn mening minder welkom in de media. Ik zat thuis op de bank en werd als een paria behandeld.”
Van Rossem deed zaterdag zijn beklag tijdens het symposium ‘Media onder vuur – Welke lessen kunnen de media trekken uit de kwestie-Irak’ in de Rode Hoed in Amsterdam. De commentator was niet de enige die zich voorafgaande aan de Irak-oorlog in de hoek gedreven voelde. Een in de zaal aanwezige buitenlandredacteur van het AD die een artikel schreef over de gevaren van een dergelijke oorlog, vertelde dat hij zijn hoofdredacteur Oscar Garschagen aan het bureau kreeg: “Dus jij vindt dat die schoft in Bagdad mag blijven zitten…?”
Niet alleen de hoofdredactie van het AD ging de mist in. “Arie Elshout van de Volkskrant vond 11 september de belangrijkste gebeurtenis sinds de kruisiging van Jezus”, wist de voormalige Volkskrant-columnist Van Rossem. “En Pieter Jan Hagens dacht dat de Derde Wereldoorlog was begonnen.” Het gevolg was volgens de Amerika-deskundige een weinig kritische opstelling ten aanzien van de Amerikaanse plannen om ten oorlog te trekken tegen Irak.
Volgens defensiedeskundige Ko Colijn is het achteraf altijd makkelijk om gelijk te hebben. “Veel van de scepsis was niet gebaseerd op feiten. Ik heb destijds op integere gronden een positie ingenomen. Ik zie geen reden om daar nu op terug te komen.” Colijn wilde best toegeven dat hij zich had vergist in de presentatie die de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell in februari 2003 had gegeven in de Veiligheidsraad. Maar dat er sprake zou zijn geweest van ‘een toneelstukje waar een 4 Havo-scholier doorheen kon kijken’ – zoals Van Rossem suggereerde – dat klopte zeker niet.
Jaloezie of desinteresse
De Washington Post en The New York Times hebben hunverontschuldigingen aangeboden voor de berichtgeving in de aanloop naar de oorlog in Irak. Moeten Nederlandse media dat ook doen, vroeg Frénk van der Linden tijdens de afsluitende paneldiscussie van het symposium. Geen van de panelleden voelde die behoefte. De zaak lag volgens de meeste aanwezigen toch een stuk genuanceerder dan de cabareteske Van Rossem ‘m voorspiegelde.
“We zijn ongetwijfeld tekort geschoten”, zei Paul Brill. Maar de vergelijking met The New York Times gaat volgens de Volkskrant-journalist mank. Brill wees er op dat NYT-verslaggeefster Judtih Miller op gezag van anonieme Amerikaanse overheidsfunctionarissen schreef dat er massavernietigingswapens waren in Irak. “Geen enkel Nederlands medium heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak. The New York Times wel.” Bovendien: “De Volkskrant, Trouw en NRC Handelsblad hebben zich in hun hoofdredactionele commentaren uitgesproken tegen de oorlog in Irak.”
Ook Piet Hagen, oud-hoofdredacteur van De Journalist, oordeelde mild over de Nederlandse Irak-berichtgeving. Hij had voor het debat nog eens gekeken naar de dozen met berichten over de oorlog – een overblijfsel uit de tijd dat hij op verzoek van NRC Handelsblad eens in de veertien dagen terugkeek naar de berichtgeving van het dagblad. “Alle belangrijke overwegingen om die oorlog niet te voeren, stonden van tevoren in de krant.” Wel drong Hagen – net als H.J.A. Hofland – aan op een uitgebreider onderzoek.
Het beste artikel over de Nederlandse ‘politieke steun’ aan de Irak-oorlog verscheen in 2004, toen Joost Oranje voor NRC Handelsblad reconstructie maakte van de besluitvorming. “Te laat”, oordeelde Oranje die zijn stuk bovendien kwalificeerde als ‘een taai verhaal’. Het artikel werd niet de opening krant en andere Nederlandse media gingen er niet op door. “De reden daarvoor kan jaloezie of desinteresse zijn, maar misschien dachten anderen ook wel: hier komen we nooit meer overheen.”
Esther en Peter
Hagen pleitte voor meer samenwerking met buitenlandse media. Op die manier kunnen de kosten worden gedeeld en wordt grondig onderzoek makkelijker. Dat laatste is volgens oorlogsverslaggeefster Antoinette de Jong hard nodig. “Het ontbreekt nu aan onderzoek dat de ontwikkelingen in een breder verband ziet. De berichtgeving concentreert zich te veel op onze jongens en meisjes. Er is geen expertise meer op de buitenlandredacties.”
In sommige gevallen is dat een duidelijke (commerciële) keuze geweest. “Bij het AD ligt de focus op Nederland”, vertelde Jaap Jansen (voormalig parlementair verslaggever van het AD). Een redacteur die een buitenlands onderwerp wil uitdiepen, kan op weinig enthousiasme rekenen. De lezers van AD hebben liever binnenlands nieuws en sport, zo is de gedachte.
Ook het RTL Nieuws werkt met een duidelijke doelgroep. “Dat zijn Esther en Peter uit Almere”, vertelde Harm Taselaar (hoofdredacteur RTL Nieuws). “Peter verdient het geld, Esther doet de boodschappen. Ze hebben twee kinderen en doen aan korfbal.” Binnenlands nieuws voert daarom de boventoon in de uitzendingen. “Onze middelen zijn gelimiteerd. De prioriteit ligt op binnenlands gebied.”
De expertise bij de uitgezonden tv-verslaggevers ontbreekt daarom in sommige gevallen. Zij worden dan gevoed met de berichten die de redactie in Hilversum via Reuters en AP binnenkrijgt. In een kruisgesprek lepelen zij vervolgens de informatie op die ze net uit Nederland hebben gekregen. “Wij verkopen ons nieuws”, verdedigde Taselaar die praktijk. “Daar horen mensen ter plekke bij. Zo cynisch is het.”
Dit artikel verscheen op De Nieuwe Reporter.