Het Openbaar Ministerie zal de komende tijd ’terughoudend’ zijn met tapbevelen aan internetproviders.
Dat zegt Hans Leemans, directeur van de Nederlandse Vereniging voor Internetproviders (NLIP). In de praktijk betekent dit dat de Nederlandse internetproviders de komende maanden nog niet zullen hoeven te voldoen aan de zogeheten aftapverplichting die 15 april van kracht werd.
Vanaf afgelopen zondag moeten alle Nederlandse internetproviders apparatuur hebben geïnstalleerd, waarmee ze op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) abonnees kunnen ‘aftappen’. Dit is een uitvloeisel van de Telecommunicatiewet die al in december 1998 in werking trad. Omdat de benodigde apparatuur voor het aftappen van internetnetwerken tot nu toe niet bestond, hebben de internetproviders tot twee keer toe uitstel gekregen om te voldoen aan de aftapverplichting.
Ook nu is er nog geen apparatuur voorhanden waarmee internetproviders hun abonnees kunnen aftappen. De NLIP wijt dit voornamelijk aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat dat pas begin dit jaar met de specificaties kwam waaraan de aftapapparatuur moet voldoen. Daardoor voldoet op dit moment nog geen een Nederlandse provider aan de wettelijke aftapverplichting.
De NLIP heeft nu echter wel overeenstemming bereikt met de overheid over een model waardoor de internetproviders alsnog aan de aftapverplichting kunnen voldoen.
Er zal een organisatie worden opgericht die een deel van het werk voor de providers uit handen neemt. De providers blijven verantwoordelijk voor het aftappen, maar de organisatie zal zorg dragen voor het versleutelen en doorsturen van de afgetapte informatie naar de overheid. Dit laatste gedeelte is technisch vrij complex en daarom een kostbare zaak.
Door deze oplossing wordt het voor de providers eenvoudiger en – nog belangrijker – aanmerkelijk goedkoper om aan de aftapverplichting te voldoen. Eerder waarschuwde de NLIP al dat de aftapverplichting voor een groot aantal providers de nekslag zou kunnen betekenen.
De kosten die met het voldoen aan de aftapverplichting gepaard gaan, zijn volgens Leemans zo hoog, dat ‘een kwart van de providers zou omvallen’. “Als elke provider apart aan de aftapverplichting zou moeten voldoen, zou elke internetaanbieder minstens 100.000 gulden kwijt zijn voor de aanschaf van de aftapapparatuur”, aldus Leemans. Met name voor kleine providers zou dat een te grote last betekenen.
Volgens Leemans zal het nog zeker ‘zes tot negen maanden’ duren voordat de eerste provider met hulp van de nieuwe organisatie zal kunnen voldoen aan de aftapverplichting. In de tussentijd verwacht hij niet dat het Openbaar Ministerie gebruik zal maken van zijn recht om een provider te bevelen een tap te plaatsen.
Dat de overheid toch heeft vastgehouden aan de datum van 15 april waarop de aftapverplichting in werking moest treden, wijt Leemans met name aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. “Bij de ambtenaren was er grote bereidheid om mee te werken, maar van de staatssecretaris hebben we maar weinig respons gekregen.”