Niets te verbergen

Een maand voordat Barack Obama in 2008 tot president werd verkozen, onthulde de Amerikaanse nieuwszender ABC hoe de NSA jarenlang – van 2003 tot en met 2007 – telefoongesprekken afluisterde van Amerikaanse soldaten die in Irak waren gelegerd. De geheime dienst onderschepte ook de telefoontjes van hulpverleners van Artsen zonder Grenzen en het Rode Kruis.

Waren dat gesprekken over terrorisme? Volgens de klokkenluiders die naar ABC stapten niet. De soldaten die met het thuisfront belden, spraken over persoonlijke zaken.

De reden dat de medewerkers van de NSA toch een bovengemiddelde interesse voor deze gesprekken hadden, was dat de bellers af en toe telefoonseks bedreven. De spionnen in Fort Meade luisterden met rode oortjes mee en wezen elkaar op ‘interessante’ passages. Lachen bij de koffieautomaat.

’Het is oorlog’

“Ze zullen het wel niet doen uit oudewijverigheid”, twitterde componist Daniel Lohues nadat vorige week bekend werd dat diezelfde NSA massaal informatie over ons internetgebruik verzamelt en bijhoudt wie met wie belt. “Niks te verbergen; niks loos. Lijkt mij.” Lohues vindt het geen bezwaar om wat privacy op te geven. “Het is oorlog namelijk.”

President Obama, die toevallig net een paar weken eerder had gezegd dat het tijd wordt dat we eens uit die eeuwige oorlogsmodus stappen, reageerde wat diplomatieker. Hij was blij met het debat over privacy versus veiligheid, antwoordde hij op vragen van journalisten.

Het is inderdaad hoog tijd dat dat debat nu eens écht gevoerd wordt. Sinds George W. Bush in 2001 de oorlog verklaarde aan het terrorisme staat de uitkomst van die discussie namelijk meestal al van tevoren vast: als politici een keuze moeten maken tussen veiligheid en privacyvalt de beslissing steevast uit in het nadeel van dat laatste. Voor de gevaren die kleven aan het uithollen van de privacy is nauwelijks aandacht.

Dictator

Die privacy-gevaren lijken wellicht theoretisch, maar schijn bedriegt. Een bekende wijsheid van de succesvolle investeerder Warren Buffett is dat je alleen geld moet steken in bedrijven die ook gewoon blijven doordraaien als ze door een idioot worden geleid. Vroeg of laat komt er namelijk bij elk bedrijf wel een keer een idioot aan het roer.

Om dezelfde reden zou je geen surveillancesysteem moeten bouwen waarvan je niet wilt dat het in verkeerde handen valt. Daarbij hoef je echt niet meteen te denken aan een dictator. Ook in een democratie kan het hopeloos misgaan als opsporings- en inlichtingendiensten te veel macht hebben.

Denk bijvoorbeeld aan de Amerikaanse federale recherche FBI onder leiding van J. Edgar Hoover. Die verzamelde jarenlang belastende gegevens over politici, journalisten en activisten. Hoover misbruikte die informatie door tegenstanders af te persen. Het is een geschiedenis die elke politicus die wel eens pikante berichten verstuurt via Twitter of Facebook, aan het denken zou moeten zetten.

Hakken in het zand

Het debat over de bevoegdheden die we de afgelopen jaren hebben verstrekt aan opsporings- en inlichtingendiensten mag niet beperkt blijven tot de Verenigde Staten. Ook in Nederland en in Europa is er op dat vlak genoeg gebeurd om je zorgen over te maken – neem de invoering van de bewaarplicht die telecom- en internetaanbieders verplicht om informatie over hun klanten op te slaan.

Voor een goede discussie is het wel belangrijk dat we weten waarover we het hebben. En juist dat blijkt telkens weer een probleem. Zonder Edward Snowden zouden we nu immers nog steeds niet van het bestaan van Prism hebben geweten. Ook de Nederlandse overheid zet voortdurend de hakken in het zand als iemand wil weten hoeveel telefoon- en internettaps er jaarlijks worden gezet.

Vanwaar die geheimzinnigheid? Als Obama, Opstelten en Teeven niets verkeerd doen, hebben ze ook niets te verbergen. Toch?

Dit artikel verscheen op Computerworld.