Winst hebben ze vaak nog nooit gemaakt, maar toch zijn de verwachtingen over internetbedrijven hooggespannen. Trouw besteedt in een serie aandacht aan de pioniers van de ‘nieuwe economie’ in Nederland. Aflevering 6: Zonnet, gratis internet.
Betalen voor een abonnement bij een internetprovider hoeft al tijden niet meer. Deze week is het precies een jaar geleden dat de hausse aan gratis aanbieders begon. Freeler (van ING) en Zonnet (van het telecombedrijf Versatel) gaven destijds de aftrap. De allereersten waren ze niet, maar Freeler en Zonnet waren wel de eerste die met groots opgezette reclamecampagnes kwamen.
De meest uiteenlopende bedrijven hebben zich sindsdien op de markt van het gratis internet gestort. Inmiddels kan iemand die goedkoop wil internetten, een keuze maken uit ruim dertig ‘gratis’ aanbieders. Gratis betekent niet dat het helemaal geen geld meer kost om te internetten. Abonnees moeten nog altijd de telefoonkosten voor het inbellen bij hun provider betalen. Bovendien is de helpdesk vaak duurder dan bij een ‘gewone’ aanbieder.
Ook PCM (uitgever van onder meer Trouw, de Volkskrant en NRC Handelsblad) wil de abonnees van haar kranten gratis het internet op helpen. Het Algemeen Dagblad is kort geleden begonnen, de andere moeten later dit jaar volgen. Gert Post, directeur van Zonnet, denkt niet dat PCM een goede kans maakt op de gratis-internetmarkt. ‘Op termijn zullen alleen de grootste providers overblijven. Als je nu begint ben je te laat. Dan heb je echt geld te veel.’
Het vertrouwen in de levensvatbaarheid van ‘gratis internet’ is sowieso afgenomen. Een jaar geleden was een abonnee op de beurs nog duizenden guldens waard. Na het debacle van World Online en het instorten van de aandelenkoersen van de internetfondsen, is de waardering van een internetabonnee behoorlijk gedaald. Tot nu toe levert een abonnee de meeste providers ook nog niks op. Integendeel: de meeste internetaanbieders (Zonnet ook) maken verlies. Een beursgang van Zonnet, die aanvankelijk voor dit jaar op het programma stond, is uitgesteld. ‘Het zou niet verstandig zijn om met dit klimaat naar de beurs te gaan’, aldus Post.
Dat betekent niet dat moederbedrijf Versatel van de gratis provider af wil. ‘De belangrijkste reden voor Versatel om met Zonnet te komen, was het genereren van telefoonverkeer’, vertelt Post. De telefoontikken zijn de grootste bron (75 procent) van inkomsten voor Zonnet. KPN betaalt Versatel voor elke minuut dat een Zonnet-abonnee op internet zit. Een actieve abonnee van Zonnet is per maand gemiddeld 8 uur on line.
‘In totaal hebben we nu 650000 abonnees’, beweert Post. Maar zo’n veertig procent daarvan is niet actief. ‘Dat zijn mensen die een keer een abonnement hebben aangevraagd, maar er vervolgens niets mee doen. Ook komt het voor dat mensen een ander e-mailadres willen en zich dan opnieuw aanmelden.’
Naast de telefoontikken, is de verkoop van advertentieruimte op de site de belangrijkste bron van inkomsten. De site van Zonnet wordt voor het grootste deel gevuld met inhoud van andere partijen, zoals Cameo Media (bekend van het SBS-programma Hart van Nederland). Veel eigen nieuws heeft Zonnet niet. Binnen een jaar zijn er dan ook al twee hoofdredacteuren bij Zonnet opgestapt. ‘Een journalist wil graag scoren met eigen nieuws, dat begrijp ik wel. Maar het is nooit onze bedoeling geweest om twintig redacteuren in dienst te nemen’, aldus Post.
E-commerce, het verkopen van spullen via de site van Zonnet, is verantwoordelijk voor maar een paar procent van de omzet. ‘E-commerce stelt nog niet zo veel voor in Nederland. Bovendien zijn veel van onze abonnees nog huiverig zijn om producten via het net te kopen.’
Ook het exploiteren van abonneegegevens levert niks op. Bij de introductie van gratis internet werd er gewaarschuwd dat abonnees van gratis internetaanbieders zouden moeten ‘betalen’ met hun privacy: de providers zouden precies kunnen nagaan waar de abonnees naartoe surfen. Post stelt gerust: ‘Het is niet alleen verboden om het doen en laten van onze abonnees op internet te volgen, het is ook nog eens ontzettend duur.’
Dit artikel verscheen in Trouw.