Bericht uit het gesticht

Nu maandelijks duizenden Nederlanders hun baan verliezen, is het nauwelijks meer voor te stellen dat nog maar een paar jaar geleden hele volksstammen geloofden in wat de ‘nieuwe economie’ werd genoemd. Inflatie en werkloosheid zouden definitief tot het verleden behoren als we de hogepriesters van de nieuwe economie mochten geloven. Oude economische wetten waren niet langer van toepassing. “Als je winst maakt, ben je een lul”, vatte Jeroen Mol (GorillaPark) de stemming samen.

Aanhangers van de nieuwe economie vergeleken het belang van de internetrevolutie met die van de industriële revolutie. Zoals de industriële revolutie sinds de negentiende eeuw zorgde voor een vrijwel onafgebroken groei van de Europese economieën die in de eeuwen daarvoor vaak nauwelijks van hun plaats waren gekomen, zo zou de nieuwe economie ervoor zorgen dat de jaarlijkse productiviteitsgroei structureel hoger zou komen te liggen.

Toen in 2000 duidelijk werd dat de nieuwe economie niets meer was dan een fata morgana en de oude economische wetten nog onverkort van kracht waren, werd een andere historische vergelijking populair: die met de zeventiende-eeuwse tulpenmanie. Nederlandse speculanten betaalden in 1637 steeds hogere prijzen voor tulpenbollen. Zie daar de parallel met de internethype, waarbij beleggers eveneens steeds hogere bedragen betaalden – deze keer niet voor bloembollen, maar voor internetaandelen. Om het geheugen even op te frissen: de ‘dotcom-manie’ leidde er onder meer toe dat Newconomy op de dag van de beursintroductie bijna evenveel waard was als KLM.

Hoe valt deze massale vlaag van verstandsverbijstering bij beleggers en ondernemers te verklaren? In het boek ‘Gekte.com’ proberen Peter van Dijk en Erik-Jan Gelink een antwoord te geven op deze vraag. De twee auteurs hebben ‘de internetgekte in Nederland en de terugkeer van het gezond verstand’ – zoals de ondertitel van hun boek luidt – zelf van dichtbij meegemaakt. Van Dijk, voormalig hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad, stond aan het hoofd van PCM Interactieve Media (PIM), de geflopte internetpoot van krantenuitgever PCM. Gelink was bij datzelfde PIM actief als interim-manager.

Desondanks slagen de twee ‘ervaringsdeskundigen’ er niet in om met opmerkelijke inzichten over de dotcom-hype te komen. Het boek is voornamelijk een opsomming van de gebeurtenissen. Mensen die het nieuws over de internethype hebben gevolgd (en de meeste potentiële lezers van Gekte.com zullen dat waarschijnlijk hebben gedaan), zullen weinig nieuws lezen. Zo besteden Van Dijk en Gelink veel aandacht aan de opkomst en ondergang van World Online en Newconomy – twee gebeurtenissen die uitgebreid in de media aan de orde zijn geweest. De aandacht die Van Dijk en Gelink besteden aan hun wederwaardigheden bij PIM steekt daar karig bij af. Een gemiste kans. Niet alleen omdat de twee auteurs veel meer van de teloorgang van PIM weten dan de lezers, maar ook omdat de manier waarop het ‘oude-mediabedrijf’ PCM zich op internet stortte, wellicht exemplarisch is voor het gedrag van een groot aantal andere bedrijven uit de ‘oude economie’ in die tijd.

Met een doorwrochte analyse van het verschijnsel ‘nieuwe economie’ komen de auteurs niet. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 lijken ze daar wel een poging toe te doen, maar het resultaat is warrig en weinig verhelderend.

In de rest van het boek verliezen de auteurs zich voortdurend in niet ter zake doende weetjes en anekdotes. Hoe kennis over de eerste Nederlandse computer (de ARRA, 1952) of het Transmission Control Protocol/Internet Protocol (TCP/IP, 1978) bijdraagt aan begrip van de internetgekte aan het eind van de jaren negentig, blijft bijvoorbeeld duister.

Zo veel aandacht als de auteurs besteden aan de geschiedenis van TCP/IP en het apenstaartje, zo weinig ruimte maken zij vrij voor een goede afbakening van de hype-periode. In hun inleiding schrijven ze dat de hype duurde van 1993 tot 2003. Uitleg voor de keuze van deze jaartallen ontbreekt. In hoofdstuk 4 duurt de hype opeens ‘van de herfst [van] 1998 tot april 2000’ (de periode van de ‘beursgekte’).

Er zijn meer slordigheden. Zo ontbreekt vaak een fatsoenlijke bronvermelding. Daardoor blijft het onduidelijk of bepaalde citaten zijn ontleend eigen interviews of aan krantenartikelen. Ook komen sommige citaten tweemaal voor.

Op hun site hebben de auteurs in hun voorzienigheid alvast een rubriek ‘aanvullingen’ ingericht. Op het moment van schrijven stonden daar drie ‘foutjes’. De lijst kan eenvoudig worden aangevuld. Zo leverde de veiling van de umts-frequenties de Nederlandse overheid volgens Van Dijk en Gelink 13 miljard gulden op. Dat moet 5,9 miljard gulden zijn.

Met namen hebben de auteurs duidelijk moeite. Wat te denken van Linus Thorvalds (moet zijn: Torvalds)? En een hoogleraar economie met de naam ‘Alfred Kleingeld’ bestaat niet, Alfred Kleinknecht kennen we wel. Ook hebben de schrijvers het over de ‘journaliste Karen Spaink’ (bedoeld wordt: publiciste Karin Spaink) en ‘Mariët van Zuijlen van GroenLinks’ (moet zijn: Marjet van Zuijlen van de PvdA). Tot slot is er sprake van de ‘Fransman Robert Cailliau’. De beste man is een Belg.

De keuze voor de geïnterviewden is eenzijdig. Van Dijk en Gelink hebben er voor gekozen om voornamelijk de ‘patiënten’ – om maar in de terminologie van Gekte.com te blijven – aan het woord te laten en niet de ‘psychiaters’. Veel internetondernemers, weinig toenmalige criticasters van de nieuwe economie.

Mensen die ruim voor het uiteenspatten voor de dotcom-zeepbel al waarschuwden voor overspannen verwachtingen, lijken in het universum van Van Dijk en Gelink niet te bestaan. In hun inleiding schrijven ze: “De sceptici in Nederland, die de laatste jaren van de hype – 1999 en 2000 – hun mond hadden gehouden, kwamen opeens weer uit hun holen en beweerden dat internet niets was en niets zou worden.”

Daarmee wekken de auteurs de indruk dat ze horende doof en ziende blind zijn geweest. Want er waren natuurlijk wel degelijk mensen die eind jaren negentig hun bedenkingen over de ‘nieuwe economie’ uitten. Denk bijvoorbeeld aan de econoom Hugo Keuzenkamp, eind jaren negentig hoofdredacteur van Economisch Statistische Berichten (ESB). Keuzenkamp was duidelijk geen ‘gelovige’ en vond alle aandacht voor de nieuwe economie overdreven. ESB deed daar dan ook niet aan mee, en publiceerde ‘alleen over zinnige onderwerpen’. Keuzenkamp komt in het boek niet voor, de econoom en ‘gelovige’ Luc Soete, die het redactioneel beleid van ESB destijds bekritiseerde, wel.

De internetondernemers en -bedrijven worden opmerkelijk positief bejegend. Zo heeft Amazon ‘uitmuntend gebruik gemaakt van het voordeel als eerste te starten’. Over het vierde kwartaal van 2002 schrijven de auteurs: “Op pro forma-basis bedroeg de winst 102 miljoen dollar.” De echte winst was beduidend minder imposant: 2,6 miljoen dollar. Het vierde kwartaal is dankzij de feestdagen traditioneel het beste kwartaal voor Amazon. In andere kwartalen lijdt het bedrijf nog altijd verlies – een feit dat helaas onvermeld blijft.

Ook Nina Brink treden de auteurs begripvol tegemoet. De nummer 86 van de Quote 500 wordt geportretteerd als slachtoffer. “Niemand is Nina Brink publiekelijk te hulp geschoten – geen van haar vermogende vrienden, geen van de beroemde artiesten, geen van de directieleden, investeerders of commissarissen van World Online. Ze lieten haar als een baksteen vallen, zonder mededogen, en namen afstand van haar”, schrijven Van Dijk en Gelink. Zou Brink daar met haar omstreden aandelenverkoop voor de beursgang ook niet zelf aanleiding toe hebben gegeven?

Tegenover de media zijn Van Dijk en Gelink aanzienlijk minder vergevingsgezind. Zo zouden beleggers zich massaal op aandelen World Online hebben gestort, omdat ze daartoe werden ‘aangemoedigd door advertentiecampagnes en kritiekloze media’. Tot het uiteenspatten van de zeepbel schreven de media de internetbedrijven de hemel in. Daarna deugde er opeens niets meer van en buitelden de journalisten over elkaar heen om uit te leggen waar het mis was gegaan, luidt de kritiek van de auteurs.

Het toeval wil dat ik rond de beursgang van World Online, op 17 maart 2000, wat krantenknipsels heb verzameld. Toegegeven: er verschenen destijds positieve verhalen over de beursgang van World Online en de nieuwe economie. Zo toonde NRC-columnist Roel Janssen zich in een column op de dag voor de beursgang wel heel optimistisch. Wie de column nu leest, krijgt spontaan last van plaatsvervangende schaamte. De beursgang van World Online zou leiden tot ‘fundamentele verschuivingen’ en ‘verregaande gevolgen’, schrijft Janssen. “Een van de eigenschappen van de Nieuwe Economie is dat de aanhoudende groei gepaard gaat met lage inflatie. De zorgen over oververhitting van de economie hoort (sic!) thuis in het handboek van de oude economie.” Dit enthousiasme van Janssen is overigens niets nieuws. De laatste tijd is hij bijvoorbeeld op een vergelijkbare manier in de ban van de biotechnologie.

Maar lang niet alle artikelen waren zo positief als de column van Janssen. Er werden ook de nodige vraagtekens geplaatst bij de beursgang van World Online en de nieuwe economie. Een dag voor de beursintroductie kopte Trouw bijvoorbeeld: ‘De tulpenmanie is terug’ en ‘World Online-gekte louter hoop en verwachting’. Op dezelfde dag dweilde internetjournaliste Marie-José Klaver in NRC Handelsblad de vloer aan met World Online. Klagende abonnees van de provider kwamen uitgebreid aan het woord. Op de opiniepagina van NRC verscheen een artikel van hoogleraar economie Arjen Witteloostuijn. De conclusie: ‘World Online is een zeepbel’.

In het Parool staat op de dag van de beursgang een foto van een bellenblazend meisje – één van de actievoerders die World Online ‘De Gouden Zeepbel’ aanboden. De demonstranten verwachtten dat de beursgang van World Online de ‘opmaat tot een economische crisis’ zou vormen, zo bericht de Amsterdamse krant. Dus hoezo ‘kritiekloze media’? De andere kant van het verhaal werd wel degelijk verteld, alleen lijken Van Dijk en Gelink dat niet te willen zien.

Peter van Dijk en Erik-Jan Gelink: Gekte.com, De internetgekte in Nederland en de terugkeer van het gezond verstand; Uitgeverij Contact, 19,90 euro.