Vanavond houdt Andrew Keen in Felix Meritis de Globaliseringslezing. In zijn boek ‘The Cult of the Amateur’ (Nederlandse vertaling: De @-cultuur) verzet Andrew Keen zich tegen het idee dat de mening van een amateur net zoveel waard is als die van een deskundige. Tijdens Picnic 07 interviewde ik Andrew Keen voor Bright. Hieronder een voor De Nieuwe Reporter bewerkte versie van dat interview.
Waarom maakt u zich zoveel zorgen over de invloed van internet op de traditionele media?
“Ik houd van kranten, ik lees er twee of drie per dag. Ik houd van de BBC, van Hollywood, ik heb duizenden cd’s. Mijn nachtmerrie is dat die betaalde media onder invloed van internet verdwijnen. Bovendien denk ik dat de media het eerste slagveld vormen in deze oorlog. Die oorlog gaat zich uitbreiden naar andere terreinen zoals de politiek en de geneeskunde. Mensen denken dat ze alles kunnen zijn: journalist maar bijvoorbeeld ook dokter.”
U ergert zich aan de YouTube-generatie: jongeren die denken dat ze recht hebben op muziek, films en informatie zonder dat ze daarvoor hoeven te betalen.
“Het is een heel verleidelijk concept, maar gratis media bestaan niet. Musici, filmmakers en journalisten moeten betaald krijgen. Die mensen moeten ook hun huur betalen en kleren voor hun kinderen kopen.”
The New York Times heeft besloten om te stoppen met betaalde online abonnementen. Vindt u dat, als tegenstander van de gedachte dat media gratis zijn, een dom idee?
“Daar heb ik geen uitgesproken mening over. Door naar advertenties te kijken, betaal je een medium ook. Het maakt niet uit hoe The New York Times zijn geld verdient, zolang ze maar vasthouden aan hun hoge standaarden. Mensen moeten begrijpen dat er uiteindelijk iemand moet betalen voor Maureen Dowd en Thomas Friedman.”
Friedman is wel enthousiast over internet. Volgens hem zorgt internet ervoor dat getalenteerde mensen in India eindelijk dezelfde kansen als mensen in het Westen.
“Aanvankelijk was Friedman inderdaad een gelovige. Maar hij is nu erg bezorgd. Ik heb hem in New York horen spreken en hij heeft dezelfde zorgen over internet als ik. Internet verenigt ons niet, maar verdeelt juist. Er ontstaat een nieuwe scheidslijn. Je kunt de digerati van nu vergelijken met de mensen die in de middeleeuwen Latijn spraken. De Nederlandse en Amerikaanse digerati hebben meer met elkaar gemeen dan met de rest van de bevolking.”
Is het niet goed dat de internetmedia de traditionele media scherp houden, bijvoorbeeld door te wijzen in fouten in hun berichtgeving?
“Het is prima dat internet de mainstream media dwingt om eerlijker te worden. De BBC en The New York Times worden minder lui en lozen frauderende journalisten. Maar het is een misvatting om te denken dat internet de traditionele media kan vervangen. Neem de Irak-oorlog. Iedereen geeft de mainstream media daarvan de schuld, maar dat is onterecht. Als je de media kritisch volgde, dan had je een vrij goed idee van wat er gebeurde. Publicaties als The Guardian en The Nation waren vanaf het begin kritisch. Duitse kranten schreven dat de oorlog een ramp zou worden en dat er geen massavernietigingswapens waren.”
U kunt The Guardian en die Duitse kranten vanuit Amerika wel lezen dankzij internet. Net zoals tal van blogs die ook kritisch waren over de oorlog.
“Dat klopt. Ik vind het ook fantastisch dat ik online toegang heb tot allerlei bronnen. Maar lang niet iedereen profiteert van deze ontwikkeling. Dat is de ironie van de zogenaamde democratisering van de media: in feite is het steeds maar een heel kleine groep die ervan profiteert. De meeste mensen hebben helemaal niet de tijd om de blogosfeer af te surfen op zoek naar waardevolle informatie. Dat is tegelijkertijd het mooie van de mainstream media: die voorzien ons op een overzichtelijke en coherente manier van informatie.”
Internet biedt toch ook een platform aan mensen die vroeger nooit werden gehoord?
“Daar ben ik erg sceptisch over. Het is sowieso erg lastig om gehoord te worden op internet. De mensen die wel een groot publiek bereiken – bloggers als Arianna Huffington en Andrew Sullivan – waren op hun eigen terrein natuurlijk al bekend voordat ze online actief werden. Ze gebruiken internet vooral om hun merk te versterken.”
Hoe ziet u de toekomst?
“Ik zou mijn kinderen in ieder geval niet adviseren om journalist te worden.
De enige plaats waar nieuwe journalistieke banen komen, is online. Dat is weliswaar sexy, maar tegelijkertijd is het bijzonder lastig om daar geld te verdienen. Zelfs de beste bloggers halen maar weinig geld binnen.”
De kranten hebben het ondertussen ook niet makkelijk.
“Nee. De daling van de werkgelegenheid is schrikbarend. Kranten als de Boston Globe roepen hun correspondenten terug. Hoewel we met internet nu een wereldwijd platform hebben, worden mensen steeds onwetender over wat er in de buitenwereld gebeurt. Het problematische daarvan is dat corrupte leiders makkelijker weg kunnen komen met beslissingen als een Irak-oorlog. Als het publiek onwetend is, zullen we meer van dergelijke rampen zien.”
Wat moet er volgens u gebeuren?
“Het nationaliseren van media, het BBC-model zeg maar, zou een optie kunnen zijn als kranten het op een andere manier niet langer kunnen bolwerken. Helaas bestaat er in Amerika een diepgeworteld wantrouwen tegen staatsinterventie, dus daar zal dat nooit een reële mogelijkheid worden. Ik stel het daar ook nooit voor. Ik ben zo al impopulair genoeg.”
Dit artikel verscheen op De Nieuwe Reporter.